maandag 14 juni 2010

De waarde(n) van erfgoed

Industrieel erfgoed
Afgelopen week werd ik weer eens geconfronteerd met een van mijn oude liefdes: industrieel erfgoed. U kent ze wel: al die enorme, verweesde, leegstaande panden, waarin de menselijke maat soms niet meer te herkennen is. Fabrieken die hun functies lang geleden verloren hebben. Vaak zijn ze afgebroken nadat de klad in de industrietak kwam: de leerindustrie, de sigarenindustrie, de textielindustrie, de landbouwindustrie. Maar ook die prachtige oude bruggen, sluizen, watertorens, de overgroeide spoorrails, teveel om op te noemen. Zeer fotogenieke ruïnes van vergane glorie.
Sommige gebouwen krijgen een nieuwe functie. Dat kan heel goed uitpakken omdat de vaak enorme ruimtes uitdagen om er creatief en onbeperkt gebruik van te maken. Jaloers kan ik worden op mensen die in kerken kamers tot hoog in de hemel hebben veroverd; iedere dag kan ik nog genieten van die onovertroffen lichte en ruime studiezaal van het Regionaal Archief Tilburg; alleen maar rondlopen in De Pont is al bij voorbaat een goed bestede ochtend en een hapje eten in de gezellige herrie van de Verkadefabriek: altijd goed. En altijd weer glijden mijn gedachten weg naar al die voorouders die er  ploeterden, leerden, samen werkten, er hun brood verdiende, vriendschappen aangingen.

BEB
De Brabantse Erfgoed Biënnale (BEB), een initiatief van Erfgoed Brabant, gaat de komende twee jaar extra aandacht schenken aan dat Industriële Erfgoed. De aftrap van de Biënnale was dan ook heel toepasselijke in de voormalige CHV-fabriek in Veghel.

Met de provinciale domeinen "ruimte" en "economie" is de aandacht voor industrieel erfgoed  in Brabant niet verwonderlijk. Tijdens de BEB 2010-2011 worden de Brabantse erfgoedinstellingen en -verenigingen geprikkeld om (nog meer dan voorheen) aandacht te besteden aan de verhalen van de mensen die dat erfgoed daarmee zichtbaarder en voelbaarder kunnen maken, zodat deze overblijfselen de identiteit van een dorp, een stad kunnen versterken.


De waarde(n) van erfgoed
Prof. dr. Arjo Klamer, hoogleraar economie van de kunst en cultuur, bood de aanwezigen een helder en tamelijk optimistisch perspectief in deze voor de cultuur zo barre tijden. Hij maakte duidelijk dat we ons als "erfgoedsector" niet teveel moeten laten afschrikken. De economisering van onze maatschappij,  het focussen op economisch kapitaal is weliswaar een onontkoombaar feit, belangrijk is te beseffen dat de economie een van de middelen is om het doel "kwaliteit van leven" te bereiken. Het gevoel alleen al dat je omringd wordt door monumenten, erfgoed, "stemmen" uit het verleden in welke vorm dan ook, dat die er ook voor jou zijn, geeft (meer) waarde aan je bestaan. Het gaat dan om sociaal-culturele waarde en Klamer pleitte ervoor ook deze 'vage' waarde meetbaar te maken door je publiek vragen te stellen als "wat vindt u belangrijk" en "ervaart u dat ook" . Verder pleitte hij ervoor erfgoed te zien als "gedeelde goederen": niet (te) bedrijfmatig, niet alleen maar afhankelijk van subsidie, maar juist mensen (gebruikers, bezoekers) mede-eigenaar maken. Het museum, het monument, het archief is van "ons". Vergelijk het met familie, vriendenkring: daarin investeer je wederzijds: financieel, maar ook emotioneel en daarvoor krijg je dan vriendschap, steun, liefde terug.  Ik kan me alleen maar aansluiten bij deze stellingname: het bewijs werd immers al geleverd door het succes van een project als "Geboren in 1809"

Geen opmerkingen: